21.6.17

tijd van de langste dag



ik bracht de jongen naar school, het was al warm.  de hond draalde onder de bomen.  ik zette koffie, schonk de gele mokken vol.  ik fietste langs het huis waar we bijna hadden gewoond.  er werd verbouwd, de kamers stonden leeg. 

ik vertelde haar over het afgelopen jaar.  ze vroeg: hoe gaat het met de jongen?  ze vroeg: wie ben je?  ze zei: we zullen gaan begrijpen.
later zat ik in de trein, het landschap veranderde, de rivieren werden breder.  het verdriet als een jonge vogel in mijn keel.  ik dacht aan de zomer.

het is de langste dag.  de hond ligt op de koele stenen in de gang.  de baby van de buren huilt.  boven slaapt de jongen.  het huis ruikt naar wilde perziken, de schemering zet in.