15.5.19

tijd van thom






hij lag heel stil, hij had zijn blauwe trui aan, ze hadden hem geen schoenen aangedaan, alsof hij thuis was.  ik keek naar zijn gezicht dat zijn gezicht niet meer was.  ik legde de seringentakjes naast hem.

ik dacht aan de laatste keer dat ik hem zag, op het kruispunt.  hij had zijn schipperspet op, we praatten over vroeger.  weet je nog toen de jongen klein was, met het autootje.  weet je nog van het bootje dat we timmerden.  weet je nog dat jullie kwamen kijken, en wat de jongen zei.  het lijkt op strand en op een droom. 
hij leunde op zijn oude vouwfiets.  het duurt nu niet lang meer, zei hij. 

de hoge ramen en het park.  ik schreef een brief die ik langs bracht.  
ik dacht: beeldenmaker, huizenbouwer.  ik zei: wijze man, lieve vriend.